Een gedicht van Nel Benschop uit de gedichtenbundel: Gouddraad uit vlas
Ik draag het paradijs mee in mijn hart,
het stille heimwee naar verloren dromen;
Gods straf was streng. - De hemel leek ons zwart,
en eng'len zijn als bliksems neergekomen.
Nu blijft de poort voor altijd voor ons dicht.
Ik hunker naar de schone, stille tuinen,
waar ik van aangezicht tot aangezicht
U mocht aanschouwen, als de bomenkruinen
zacht ruisten. - Gij had alles schoon geschapen,
maar nu 'k de vrucht der kennis heb geproefd,
kan 'k zelfs in Adams arm niet rustig slapen;
dat maakt mij soms zo eindeloos bedroefd.
En elke avond, als de zon gaat zinken,
wend ik mijn ogen naar het paradijs,
maar zie nog steeds de witte zwaarden blinken. -
Van mijn gelukslied bleef alleen de wijs,
de woorden zag ik langzaam-aan verbleken;
- ik had ze nooit geheel en al verstaan. -
Leer ze mij weer! Wil mij Uw hand toesteken,
laat mij Uw paradijs weer binnengaan!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten